Datzelaar neemt een slok van zijn koffie als zijn oog valt op een klein berichtje. Halve kolom, nee, een kwart. Van het plaatselijke sufferdje. Op tabloid-formaat. Al met al nog geen vijf zinnen dus. 'Bewoners rooien struiken', luidt de kop. Omdat de gemeente de struiken niet wilde rooien hebben de bewoners het zelf gedaan. De struiken waren namelijk niet handig. Ze hadden stekels. En daar gaan de ballen op lek, van de buurtkinderen.
Meestal begrijpt hij de de gemeente niet, maar dit keer wel. Hij kent de straat. Veel geparkeerde auto's. Een brede stoep. En struiken. Met stekels inderdaad. Waarschijnlijk omdat er anders kinderen doorheen lopen. Of volwassenen. Omdat troep blijft liggen tussen perkbloemen. Omdat het op deze bodem de beste plantkeuze is. Hij kan zich duizend redenen voorstellen om deze struiken te plaatsen.
Datzelaar vraagt zich af wat er in de buurtbewoners omgaat. Waarom een plastic bal belangrijker is dan iets dat leeft. Waarom de buurt niet collectief wordt beboet. Hij weet ook wel bomen te staan die hij liever niet had. Of stoepranden. Hekjes. Paaltjes. Maar ze weghalen? Wat slecht is voor de een is weer goed voor de ander, herinnert hij zich.
De laatste zin van het berichtje geeft aan dat de bewoners de lege perken zelf gaan vullen met planten en bloemen zonder stekels. Hij grinnikt. En duimt voor de planten dat er geen buurtbewoners met hooikoorts zijn.
donderdag 11 augustus 2011
woensdag 10 augustus 2011
Fast
Fast? Niks fast, denkt Datzelaar, terwijl hij zijn koppeling op laat komen. Hij komt er bijna nooit, maar soms is het de handigste manier. Even een snelle hap. Bij de gouden M. Van tevoren altijd aantrekkelijk, achteraf altijd spijt. Binnen komt hij al niet meer. Dikke rijen met verveelde mensen. Ze turen naar het bord met foto's. Van hamburgers zoals geen klant ze ooit in het echt zag. Smakelijke hamburgers. Met verse ingrediënten. Zoals ze hier niet geserveerd worden. Hij vraagt zich af of dat eigenlijk mag, adverteren met nepproducten.
Maar goed, nu staat hij in de drive lane te wachten voor de automatische bestelstem. Maar ook daar is het druk. Een dikke rij met dikke auto's. Voor hem en achter hem. Zodat hij niet meer weg kan. Muurvast staat het. Op zijn horloge ziet hij dat hij inmiddels beter zelf had kunnen koken, tijdsgewijs.
Eindelijk kan hij zijn hamburger bestellen. Dat is ingewikkelder dan het lijkt. De robotstem blijft maar vragen op hem afvuren. 'Eéntje maar, mijnheer? Niets te drinken? Geen friet?' Zuchtend wacht hij in de rij tot hij tien minuten later een papieren zak krijgt aangereikt.
Hij besluit om maar op de parkeerplaats te eten. Dan is het tenminste nog soort van warm. In de zak heeft het kleflauwe broodje gezelschap van tien servetjes. Maar goed dat ik verkouden ben, denkt Datzelaar. Gratis zakdoekjes, altijd fijn. Ineens merkt hij dat hij gedachteloos al het halve broodje opheeft. Het smaakt naar niets. Als hij om zich heen kijkt ziet hij andere mensen hetzelfde doen. Ze merken niet eens dat ze eten. Holle ogen staren uit autoraampjes terwijl hun kaken op en neer gaan.
Als hij door de ruit van het restaurant kijkt ziet hij hetzelfde. Zombies, kauwend op zeemleer verpakt in kunstspons. Hij denkt de voedselketen af. Van graan naar de bakkerij en de veevoederfabriek. De koeien, die vast niet in de wei hebben gedarteld. Slachthuizen en broodfabrieken. Enorme sausbassins waar kleine kuipjes worden gevuld uit zwembaden vol plaktroep.
Hij wordt er misselijk van. En denkt aan een artikel dat hij laatst las. Over het eten van een appel. Het zei hem toen niet zoveel. Maar nu des te meer. Datzelaar besluit nog even langs de groenteboer te rijden. En nooit meer fast food te eten. Eigenlijk net als de laatste keer, bedenkt hij, terwijl hij de parkeerplaats af rijdt.
Maar goed, nu staat hij in de drive lane te wachten voor de automatische bestelstem. Maar ook daar is het druk. Een dikke rij met dikke auto's. Voor hem en achter hem. Zodat hij niet meer weg kan. Muurvast staat het. Op zijn horloge ziet hij dat hij inmiddels beter zelf had kunnen koken, tijdsgewijs.
Eindelijk kan hij zijn hamburger bestellen. Dat is ingewikkelder dan het lijkt. De robotstem blijft maar vragen op hem afvuren. 'Eéntje maar, mijnheer? Niets te drinken? Geen friet?' Zuchtend wacht hij in de rij tot hij tien minuten later een papieren zak krijgt aangereikt.
Hij besluit om maar op de parkeerplaats te eten. Dan is het tenminste nog soort van warm. In de zak heeft het kleflauwe broodje gezelschap van tien servetjes. Maar goed dat ik verkouden ben, denkt Datzelaar. Gratis zakdoekjes, altijd fijn. Ineens merkt hij dat hij gedachteloos al het halve broodje opheeft. Het smaakt naar niets. Als hij om zich heen kijkt ziet hij andere mensen hetzelfde doen. Ze merken niet eens dat ze eten. Holle ogen staren uit autoraampjes terwijl hun kaken op en neer gaan.
Als hij door de ruit van het restaurant kijkt ziet hij hetzelfde. Zombies, kauwend op zeemleer verpakt in kunstspons. Hij denkt de voedselketen af. Van graan naar de bakkerij en de veevoederfabriek. De koeien, die vast niet in de wei hebben gedarteld. Slachthuizen en broodfabrieken. Enorme sausbassins waar kleine kuipjes worden gevuld uit zwembaden vol plaktroep.
Hij wordt er misselijk van. En denkt aan een artikel dat hij laatst las. Over het eten van een appel. Het zei hem toen niet zoveel. Maar nu des te meer. Datzelaar besluit nog even langs de groenteboer te rijden. En nooit meer fast food te eten. Eigenlijk net als de laatste keer, bedenkt hij, terwijl hij de parkeerplaats af rijdt.
dinsdag 9 augustus 2011
Norm
'Ja, maar dat is moeilijk, met mijn ADHD', zegt het meisje. Ze hangt half aan een metrolus en praat met een vriendinnetje. Allebei een jaar of vijftien, schat Datzelaar op het oog. Ze ziet er normaal uit. Doet niet druk. Of raar. Of gek. Ze lijkt hem gewoon een meisje van vijftien.
Datzelaar vraagt zich wat dat toch is tegenwoordig. Alle kinderen lijken wel ziek. Ze hebben allemaal een afkorting die aangeeft dat ze niet voldoen aan de norm. Verzonnen en opgelegd door de grijze massa die geen afwijkingen duldt. De ultieme uitdrukking van het laffe gemiddelde. Alsof iemand er ooit van gedroomd heeft om een platte eenheidsworst uit de zesjescultuur te worden.
En toch is het ontstaan vanuit een goeie gedachte, peinst Datzelaar. Gelijke kansen voor iedereen. Gelijke mogelijkheden. Maar hij vraagt zich steeds vaker af of dat niet een beetje is doorgeschoten. Een kans aan iemand gunnen wil niet zeggen dat die hem ook benut. Een doel voor iemand stellen betekent niet dat die dat ook wil bereiken. Misschien ziet diegene het niet eens als kans. Of doel. Gelijke kansen voor iedereen lijkt hem nog steeds mooi, maar niet zonder nooduitgang.
Datzelaar houdt juist altijd wel van mensen die afwijken. Drukke mensen. Stille mensen. Denkers. Doeners. Dat geeft het leven kleur. Hij vraagt zich af of er in zijn tijd ook al ADHD was. Of PDD-NOS. Of een andere onbegrijpelijke uitdrukking die iemands status als outcast aangeeft. Hij denkt van niet. Vroeger was je dan gewoon 'een druk kind'.
Jij bent niet raar, meisje, de maatschappij is raar, besluit Datzelaar, als hij opnieuw naar het meisje kijkt.
Datzelaar vraagt zich wat dat toch is tegenwoordig. Alle kinderen lijken wel ziek. Ze hebben allemaal een afkorting die aangeeft dat ze niet voldoen aan de norm. Verzonnen en opgelegd door de grijze massa die geen afwijkingen duldt. De ultieme uitdrukking van het laffe gemiddelde. Alsof iemand er ooit van gedroomd heeft om een platte eenheidsworst uit de zesjescultuur te worden.
En toch is het ontstaan vanuit een goeie gedachte, peinst Datzelaar. Gelijke kansen voor iedereen. Gelijke mogelijkheden. Maar hij vraagt zich steeds vaker af of dat niet een beetje is doorgeschoten. Een kans aan iemand gunnen wil niet zeggen dat die hem ook benut. Een doel voor iemand stellen betekent niet dat die dat ook wil bereiken. Misschien ziet diegene het niet eens als kans. Of doel. Gelijke kansen voor iedereen lijkt hem nog steeds mooi, maar niet zonder nooduitgang.
Datzelaar houdt juist altijd wel van mensen die afwijken. Drukke mensen. Stille mensen. Denkers. Doeners. Dat geeft het leven kleur. Hij vraagt zich af of er in zijn tijd ook al ADHD was. Of PDD-NOS. Of een andere onbegrijpelijke uitdrukking die iemands status als outcast aangeeft. Hij denkt van niet. Vroeger was je dan gewoon 'een druk kind'.
Jij bent niet raar, meisje, de maatschappij is raar, besluit Datzelaar, als hij opnieuw naar het meisje kijkt.
maandag 8 augustus 2011
De tijd van het jaar
'Ik weet het niet meer'. De man voor hem kijkt treurig. Hangende schouders. Datzelaar kent hem zo niet. Normaal vastberaden. Kwiek. Weet altijd de oplossing. Voor alles. Ook als er geen probleem is. De man zucht en zegt: 'Het is over'. Hij zucht nog eens en kijkt verdrietig in zijn lege kop koffie. Datzelaar kan het eerst niet plaatsen. Zo goed kent hij de man niet. Dan hervat de man het gesprek: 'En ze komt niet meer terug. Althans, dat zegt ze'. Hij heeft geen idee wat hij nu moet.
En dan legt hij het uit. Over dat het al een tijdje niet goed ging. Tussen hun. Had ze wel eerder gezegd, maar hij vond het wel meevallen. Deed zijn best. Loste het wel op. Alles onder controle. Maar nu blijkt dat er niets onder controle was. Ja, bij hem wel. Maar bij haar niet. En nu zit hij met de gebakken peren. Datzelaar is verbaasd. Dat een onbekende zijn problemen bij hem neerlegt. Maar nog meer over het verhaal van de man. Het verhaal dat hij de laatste tijd zo vaak hoort. Een verhaal van misplaatste verwachtingen en teleurstellingen. Van uit elkaar groeien. Van groei in verschillende richtingen. Ontwikkeling bij de een en stilstand bij de ander. De zoektocht naar geluk. Wat uiteindelijk ook niet van die ander blijkt te komen.
Eigenlijk is het het verhaal van Datzelaar zelf. Met Tineke. Maar toen hoorde je dat verhaal minder vaak. Leek het. Hij schraapt zijn keel en vraagt: 'Heb je kinderen?'. De man breekt. Hij heeft er twee, stamelt hij. Eén van zes en één van acht. En dat vindt hij nog het ergste. Hoe dat nu verder moet. Hij komt er wel weer overheen, maar die kleintjes, dat weet hij nog zo net niet. Datzelaar legt zijn hand op de hand tegenover hem. 'Dat komt ook wel goed', zegt hij zachtjes. 'Alles komt altijd goed. Het gaat zoals het gaat. Het is zoals het is. En dat is goed'. De man kijkt hem aan met betraande ogen: 'Denk je?'.
'Ja', zegt Datzelaar beslist. 'Dat denk ik. En dat wéét ik'. Hij legt een briefje van vijf euro op de tafel voor de koffie. Buiten staat een gure wind. Het gaat niet goed met de wereld, bedenkt Datzelaar, en zet zijn kraag op. We begrijpen elkaar niet meer. En onszelf niet. Hij hoopt maar dat het de tijd van het jaar is. Dan waait het wel weer over.
En dan legt hij het uit. Over dat het al een tijdje niet goed ging. Tussen hun. Had ze wel eerder gezegd, maar hij vond het wel meevallen. Deed zijn best. Loste het wel op. Alles onder controle. Maar nu blijkt dat er niets onder controle was. Ja, bij hem wel. Maar bij haar niet. En nu zit hij met de gebakken peren. Datzelaar is verbaasd. Dat een onbekende zijn problemen bij hem neerlegt. Maar nog meer over het verhaal van de man. Het verhaal dat hij de laatste tijd zo vaak hoort. Een verhaal van misplaatste verwachtingen en teleurstellingen. Van uit elkaar groeien. Van groei in verschillende richtingen. Ontwikkeling bij de een en stilstand bij de ander. De zoektocht naar geluk. Wat uiteindelijk ook niet van die ander blijkt te komen.
Eigenlijk is het het verhaal van Datzelaar zelf. Met Tineke. Maar toen hoorde je dat verhaal minder vaak. Leek het. Hij schraapt zijn keel en vraagt: 'Heb je kinderen?'. De man breekt. Hij heeft er twee, stamelt hij. Eén van zes en één van acht. En dat vindt hij nog het ergste. Hoe dat nu verder moet. Hij komt er wel weer overheen, maar die kleintjes, dat weet hij nog zo net niet. Datzelaar legt zijn hand op de hand tegenover hem. 'Dat komt ook wel goed', zegt hij zachtjes. 'Alles komt altijd goed. Het gaat zoals het gaat. Het is zoals het is. En dat is goed'. De man kijkt hem aan met betraande ogen: 'Denk je?'.
'Ja', zegt Datzelaar beslist. 'Dat denk ik. En dat wéét ik'. Hij legt een briefje van vijf euro op de tafel voor de koffie. Buiten staat een gure wind. Het gaat niet goed met de wereld, bedenkt Datzelaar, en zet zijn kraag op. We begrijpen elkaar niet meer. En onszelf niet. Hij hoopt maar dat het de tijd van het jaar is. Dan waait het wel weer over.
zondag 7 augustus 2011
Ramadan
Het is warm. Geen zin om te koken en dus tijd voor barbecue. Datzelaar weet nog steeds niet hoe je dat eigenlijk schrijft, maar is te lui om het op te zoeken. Is verder ook niet belangrijk. Hij besluit langs de islamitische slager te gaan. Voor lekker vlees. De keurslager kan er niet aan tippen.
Eigenlijk is 'slagerij' een te klein woord. Een kleine supermarkt is het. Met een hoekje voor de slagerij. Zo'n supermarktje zoals vroeger. Met schapjes. Met yoghurt en melk. Groenten en conserven. Waar alles afgeprijsd wordt met een prijstang. Klikklikklik. Oranje labeltjes. Niet die anonieme barcodes en bliepjes. Een klein kassaatje. Hij komt er graag. Nostalgie. Het doet hem denken aan de oude supermarkt van toen hij klein was. En supermarktjes die je soms in kleine kustplaatsjes nog tegenkomt. Omdat die het wel overleven zonder 'hulp' van de grote ketens. Maar met hulp van de Duitse toeristen. Wie had dat gedacht, in de oorlog, denkt Datzelaar onwillekeurig.
Het enige verschil met die supermarktjes is het assortiment. Veel- en vreemdtalige artikelen vullen nu de schappen. Exotische heerlijkheden, zoet, hartig en allemaal halal, volgens de verpakking. Als Datzelaar de winkel binnenloopt groet de eigenaar hem. Datzelaar vraagt hoe het met de man gaat. Eigenlijk meer uit beleefdheid dan uit belangstelling, realiseert hij zich. Het maakt de man niet uit. 'Goed, dankuwel, en met u?', zegt hij. Hij heeft een vriendelijke lach, zachte ogen en een baard. 'Ook goed, kan niet anders hè, met dit weer', antwoordt Datzelaar een beetje obligaat.
Dan kijkt de man hem ineens indringend aan. Zijn blik verscherpt. Alsof hij iets ingefluisterd krijgt, denkt Datzelaar. 'Het zit niet in het weer mijnheer. Het zit in onszelf. Geluk. We willen altijd maar van alles, maar het is er al. En als het tegenzit; ach, wat niet goed is voor ons is altijd wel goed voor een ander. Daar moesten we ook eens om denken.' Datzelaar is verbaasd. Het is zijn eigen visie, maar vergeet dat weleens.
Dat zegt hij dan ook. De man beaamt het. Ineens ontstaat een gesprek over dromen. Vluchten in drugs. Drank. En het willen van van alles en nog wat. Een hele filosofie over het leven tuigen zij op, staand tussen de groenten. Tot de man ineens zegt: 'Maar neemt u me niet kwalijk, mijnheer'. Zijn ogen staan weer zacht. Datzelaar neemt hem niets kwalijk. Hij is hem juist dankbaar. En omgekeerd, verzekert de man hem.
Als de man wegloopt kijkt Datzelaar hem na. Hij realiseert zich ineens dat het Ramadan is. Tijd van bezinning. Contemplatie. Mooi wel, denkt Datzelaar. Was het elke dag maar Ramadan. Voor iedereen.
Eigenlijk is 'slagerij' een te klein woord. Een kleine supermarkt is het. Met een hoekje voor de slagerij. Zo'n supermarktje zoals vroeger. Met schapjes. Met yoghurt en melk. Groenten en conserven. Waar alles afgeprijsd wordt met een prijstang. Klikklikklik. Oranje labeltjes. Niet die anonieme barcodes en bliepjes. Een klein kassaatje. Hij komt er graag. Nostalgie. Het doet hem denken aan de oude supermarkt van toen hij klein was. En supermarktjes die je soms in kleine kustplaatsjes nog tegenkomt. Omdat die het wel overleven zonder 'hulp' van de grote ketens. Maar met hulp van de Duitse toeristen. Wie had dat gedacht, in de oorlog, denkt Datzelaar onwillekeurig.
Het enige verschil met die supermarktjes is het assortiment. Veel- en vreemdtalige artikelen vullen nu de schappen. Exotische heerlijkheden, zoet, hartig en allemaal halal, volgens de verpakking. Als Datzelaar de winkel binnenloopt groet de eigenaar hem. Datzelaar vraagt hoe het met de man gaat. Eigenlijk meer uit beleefdheid dan uit belangstelling, realiseert hij zich. Het maakt de man niet uit. 'Goed, dankuwel, en met u?', zegt hij. Hij heeft een vriendelijke lach, zachte ogen en een baard. 'Ook goed, kan niet anders hè, met dit weer', antwoordt Datzelaar een beetje obligaat.
Dan kijkt de man hem ineens indringend aan. Zijn blik verscherpt. Alsof hij iets ingefluisterd krijgt, denkt Datzelaar. 'Het zit niet in het weer mijnheer. Het zit in onszelf. Geluk. We willen altijd maar van alles, maar het is er al. En als het tegenzit; ach, wat niet goed is voor ons is altijd wel goed voor een ander. Daar moesten we ook eens om denken.' Datzelaar is verbaasd. Het is zijn eigen visie, maar vergeet dat weleens.
Dat zegt hij dan ook. De man beaamt het. Ineens ontstaat een gesprek over dromen. Vluchten in drugs. Drank. En het willen van van alles en nog wat. Een hele filosofie over het leven tuigen zij op, staand tussen de groenten. Tot de man ineens zegt: 'Maar neemt u me niet kwalijk, mijnheer'. Zijn ogen staan weer zacht. Datzelaar neemt hem niets kwalijk. Hij is hem juist dankbaar. En omgekeerd, verzekert de man hem.
Als de man wegloopt kijkt Datzelaar hem na. Hij realiseert zich ineens dat het Ramadan is. Tijd van bezinning. Contemplatie. Mooi wel, denkt Datzelaar. Was het elke dag maar Ramadan. Voor iedereen.
Abonneren op:
Posts (Atom)